Hoofdstuk 1: Het eerste leven

 Het eerste leven is volgens de theorie  zo'n 3 miljard jaar geleden ontstaan. De eerste soort is vermoedelijk ontstaan in ondiep water. In de modder welke onder invloed van fosfor en blauwzuur het nucleinezuur vormde. welke rijk was aan proteinen en zich later wist voort te planten dit was het ontstaan van het eerste eencellige organismen. Deze een cellige hadden het vermogen om voedsel tot zich te nemen en deze te verbranden. De vrij gekomen energie werd door hen gebruikt om in leven te blijven en zich te vermenigvuldigen.


De volgende stap was het bouwen van levens vormen. die uit meerdere cellen bestonden en die allen hun eigen systemen hadden. In het begin nam de aardkorst alle vrijgekomen zuurstof op die door de simpele cellen werd gemaakt. Nadat de aarde was voldaan kwam de zuurstof in de lucht. De zon veranderde een deel van de zuurstof in het heel belangrijke ozon die een laag om de aarde vormde. Dit maakte het ontwikkelen van nieuwe levensvormen mogelijk.

De oceanen zijn de huizen van het leven op de aarde als het ware.
Fossiele vondsten laten zien dat er in de Cambrium periode zo'n 500 miljoen jaar geleden een aantal wezens leefden in de zeeën. Er waren slakken, schelpen, kwallen, krabben, spinnen en nog vele andere dieren.





CARBOON

in deze periode ontstond de eerste vorm van leven middels planten. Deze landplanten hadden een stevige stam en sterke wortels. De grootste boom Archaeopetris kon wel zo'n 30 meter hoog worden. Al de planten in deze periode waren sporen of zaden planten. De ontwikkeling van zaden zorgden ervoor dat planten zich effectiever over de continenten konden verspreiden.

Hierna kwam de opkomst van het dierenrijk welke zich onderscheidt in drie periode:
Trias
Jura
Krijt

Geen opmerkingen:

Een reactie posten